Specifieke informatie
De 5 tunnelelementen van de Shannon-tunnel in Limerick werden gelijktijdig gebouwd in een droogdok in de noordelijke oprit. Het eerste element bevond zich het dichtst bij de rivier en het vijfde het verst ervan verwijderd. Na voltooiing van de tunnelelementen werd het droogdok vol water gelaten, en de elementen werden op de bodem van het dok gehouden door de ballasttanks te vullen.
Het afzinken van de elementen gebeurde met een frequentie van één element per week en was sterk afhankelijk van het getijde. Het getijdeverschil kon oplopen tot 5,5 meter bij springtij. Daarom moesten het drijven en afzinken in één sessie worden uitgevoerd. Zo niet, dan zouden de tunnelelementen bij laag water vastlopen in het droogdok. Voor het laatste tunnelelement was speciale aandacht vereist vanwege de grote transportafstand. Om tijd te winnen werd dit element tijdelijk afgezonken op zijn secundaire steunpunten, op een afstand van 1,5 meter van de definitieve positie. De twee achterste steunpennen werden verwijderd en het element werd neergezet door het dalende waterpeil. Bij opkomend tij kwam het element weer omhoog en kon de definitieve afzinking worden voortgezet. In zijn eindpositie stak de achterkant van dit vijfde element bij laag water boven het water uit.
Door de grote getijdeverschillen waren er sterke stromingen op de afzinklocatie. Een transversaal lierensysteem werd gebruikt om de tunnelelementen op hun plaats te houden. De lieren waren op de oevers geplaatst, op enige afstand van de bouwlocatie.
De fundering van de Limerick-tunnel werd gecreëerd door middel van zandstroom, en er werd een droge sluitvoeg gemaakt, zodat de noordelijke oprit direct kon worden verbonden met het laatste tunnelelement.